De Joodse Besnijdenis: waar mensenrechten botsen.

door | mei 18, 2018 | Nieuws

De Joodse besnijdenis: waar mensenrechten botsen. Religieuze en medische aspecten, geschiedenis en relativiteit.

Ron van der Wieken, arts

 

Inleiding

Het Joodse volk beoefent sedert ca 3500 jaar de religieuze besnijdenis van jongens; de Tora, het heiligste boek der Joden, schrijft de handeling voor op de leeftijd van acht dagen[1]. De besnijdenis vindt plaats in navolging van aartsvader Abraham die in opdracht van God zich zelf besneed, weliswaar niet als boreling van acht dagen maar op de rijpe leeftijd van 99 jaar. De spirituele betekenis ervan is het opnemen van het kind in het Verbond dat God met Abraham en het Joodse volk heeft gesloten. Dat eeuwige verbond -in het Hebreeuws b’rith- , een woord dat ook de term voor de religieuze besnijdenis is geworden – houdt in dat God het Joodse volk zeer vruchtbaar zal maken en het volk het gehele land Kena’an tot een eeuwig onvervreemdbaar bezit zal geven waarbij de Joden als tegenprestatie voor altijd, tot in de verste geslachten, de besnijdenis zullen uitvoeren.[2]

De handeling zelf wordt minitieus beschreven in Klalei haMilah van rabbijn Jacob haGozeer en zijn zoon Gershom haGozeer uit de dertiende eeuw waarin ongetwijfeld teruggegrepen wordt op schriftelijke of mondelinge handleidingen van oudere datum maar daar wordt niet naar verwezen.[3] De laatste honderd tot honderdvijftig jaar is de handeling scherp gereguleerd vanuit de diverse nationale opperrabbinaten of daarmee overeenkomende instanties. In  alle Joodse gemeenschappen is de besnijdenis voorbehouden aan speciaal geschoolde functionarissen, mohalim genaamd (enkelvoud moheel). Vaak is de moheel ook arts maar dat is geen vereiste. Kinderen die geelzucht (icterus neonatorum) of aangeboren afwijkingen aan de penis (zoals een abnormaal uitmondende  urinebuis) hebben of die anderszins ziek zijn worden althans tijdelijk uitgesloten. Dat zelfde geldt wanneer in de naaste familie een ziekelijke neiging tot bloeden voorkomt. De voorhuid wordt op de achtste dag verwijderd in een procedure die meestal niet langer dan enkele minuten duurt. Complicaties zowel op korte als op langere termijn zijn zeldzaam. In een groot onderzoek onder bijna 20.000 besnijdenissen op de leeftijd van acht dagen kwamen er in 66 gevallen (0,33%) complicaties voor.[4] Het betrof voornamelijk bloedingen en infecties alsmede torsie en cystevorming. Op één na werden alle complicaties effectief behandeld met conservatieve maatregelen (verband, antibiotica) of eenvoudige chirurgie. Er was één ernstige complicatie (0,005%), namelijk partiële amputatie van de eikel (of glans penis), die grotere chirurgie noodzakelijk maakte. Onherstelbare verminking van de penis is wel beschreven maar komt in de ruime ervaring die het joodse volk met de besnijdenis heeft opgedaan, nu meer dan 3500 jaar, vrijwel nooit voor.

De pijn lijkt van korte duur gezien het feit dat het kind meestal binnen enkele minuten na de handeling in slaap valt. Verdoving is joods-wettelijk wel toegestaan maar wordt behalve het toedienen van enkele druppels laag-alcoholische zoete wijn maar weinig toegepast.

Als ongunstige gevolgen van de goed uitgevoerde besnijdenis op lange termijn worden wel genoemd een late vernauwing van de mond van de urinebuis en psychosexuele afwijkingen. De medische artikelen waarin deze aandoeningen als min of meer frequente late complicaties van circumcisie zijn beschreven lijken echter geen van alle de medisch-wetenschappelijke  toets der kritiek te kunnen doorstaan. Ze komen mijns inziens in werkelijkheid vrijwel niet voor. Het beste bewijs voor de afwezigheid van frequente late complicaties komt uit het ongerijmde: in de Verenigde Staten is ca. 60% van de mannelijke inwoners besneden (in overgrote meerderheid om niet-religieuze redenen), hetgeen neerkomt op de aanwezigheid van ca. 90 miljoen mannen in de Verenigde Staten. Als er op enige schaal ongunstige effecten van de besnijdenis op lange termijn aanwezig zouden zijn dan zou het scala van urologische en psychoseksuele aandoeningen in de VS drastisch moeten verschillen van dat in Europa waar slechts een kleine minderheid van de mannen besneden is. Dat verschil wordt echter nergens in de urologische literatuur gesignaleerd en is dus naar alle waarschijnlijkheid afwezig.

Er zijn wel gúnstige effecten op de gezondheid gevonden. Grootschalige onderzoeken   toonden aan dat de besneden penis een duidelijk verminderde vatbaarheid toont voor besmetting met Hiv (het  Humaan Immunodeficientie Virus ofwel het Aids virus), het Herpes Simplexvirus en het HPV (Humaan Papilloma Virus dat bij vrouwen kanker van de baarmoederhals kan veroorzaken)[5] [6] [7] [8]. Met name de besmetbaarheid van de besneden man door seksueel contact met een met Hiv besmette vrouw is ca 60% lager dan de besmetbaarheid van de onbesneden man. Voor het Herpes Simplex virus en het Humaan Papilloma virus ligt dat in de orde van grootte van 35% verschil in besmettelijkheid. Dit heeft geleid tot medische acties (“operation Abraham”) in Zuid Afrika ( het gebruik van condooms wordt door de meeste mannen aldaar categorisch afgewezen) waar nu jongens voordat zij seksueel actief worden op grote schaal worden besneden. In West Europa en de Verenigde Staten worden veel vaker dan in Afrika bij vluchtige en eerste contacten condooms gebruikt maar het is beslist niet zo dat het gebruik van condooms in het westen volledig gemeengoed is geworden. Er doen zich in de Westerse wereld en ook in Nederland nog steeds veel seksueel overdraagbare ziektes voor door onbeschermd seksueel verkeer, hetgeen het gemelde gunstige effect van de besnijdenis op de vatbaarheid voor Hiv, Herpes Simplex en HPV ook voor de westerse landen een gegeven van belang maakt.

In 2012 kwam de zeer invloedrijke American Association of Pediatrics met een vernieuwde Circumcision Policy Statement waarin op grond van een uitvoerig literatuuronderzoek werd geconcludeerd: “Evaluation of current evidence indicates that the health benefits of newborn male circumcision outweigh the risks and that the procedure’s benefits justify access to this procedure for families who choose it. Specific benefits identified included prevention of urinary tract infections, penile cancer, and transmission of some sexually transmitted infections, including Hiv. The American College of Obstetricians and Gynecologists has endorsed this statement”.[9]

De Joden besnijden hun zonen echter niet vanwege de medische voordelen maar uitsluitend en alleen vanwege het religieuze gebod. Dat gebod is zoals de meeste ge- en verboden in de joodse wet niet onderbouwd. Het dient in de Joods-religieuze visie nagekomen te worden omdat de religieuze oerbron, de Tora, het zo verordonneert. Dat neemt niet weg dat de uitleggers (en het staat iedereen vrij om uitlegger te zijn) vrijelijk mogen speculeren over de mogelijk aanwezige rationele achtergrond van het goddelijk gebod. Daarbij zijn de gemelde medische voordelen alsmede de in de zeer oude algemeen Joodse ervaring beleefde  afwezigheid of vrijwel afwezigheid van complicaties op korte en lange termijn sterke zij het secundaire argumenten voor het voor altijd voortzetten van deze religieuze gebodsbepaling.

Ook niet-gelovige en ver van het religieuze Jodendom staande Joden neigen er nog steeds toe om hun zonen te laten besnijden. In Israël ligt onder Joden (waaronder velen die zich  niet gelovig noemen) het percentage besnedenen rond de 99%. De motivatie van Joden, ook als zij zich niet religieus noemen, om hun zonen de besnijdenis te laten ondergaan  komt voor een groot deel voort uit de kracht van de traditie die ook op andere gebieden zijn invloed op het leven van zeer veel Joden doet gelden. Los daarvan voelen ook niet religieuze of niet traditioneel levende Joden zich veelal een deel van het Joodse volk, en daarbij hoort sinds onheuglijke tijden het besneden zijn.

Het acht dagen oude jongetje heeft in die beslissing geen stem. Zijn ouders besluiten dat voor hem. Daarmee is zijn toegang tot het Joodse huwelijk en andere religieuze handelingen gewaarborgd. De besnijdenis op de leeftijd van acht dagen voorkomt een besnijdenis op latere leeftijd (zoals wel het geval is bij mannen en jongens die over willen gaan tot het Joodse geloof) die gepaard gaat met meer pijn en complicaties. Tevens voorkomt de besnijdenis dat het kind een uitzonderingspositie zou innemen in zijn peergroup van andere Joodse jongens. De mening dat het ouderlijke besluit een vorm van religieuze dwang zou zijn kan bij nadere inspectie geen stand houden. Ook een besneden Jood kan desgewenst ongelovig worden of blijven, zijn banden met het Jodendom verbreken, of zelfs  een ander geloof aannemen. De staat van besnedenheid staat dat allemaal geenszins in de weg.

 

Tegenstand

In de millennia van joodse besnijdenispraktijk is er met enige regelmaat door niet-Joden actie tegen de circumcisie  gevoerd. Zo trachtte de Syrisch-Hellenistische koning Antiochus IV bijgenaamd Epiphanes, de stralende, (onder de joden was zijn bijnaam echter Epimanes, de krankzinnige) wiens koningschap duurde van 174 tot 165 v C, de besnijdenis, naast andere essentiële onderdelen van het Joodse geloof, te verbieden. Waarschijnlijk omdat hij daarin een frustratie van het hellenistisch ideaal van de fysieke schoonheid zag maar vooral ook om redenen van meer tactisch-politieke aard: hij wilde de Joden kleineren en op die manier blijvend domineren. Tevens trachtte hij, te beginnen door een verbod op de besnijdenis, de bron van het joodse verzet, de  religie, met wortel en tak uit te roeien. Dat kwam  hem op wijdverbreid verzet onder de Joden te staan, uitmondend in de succesvolle opstand onder de Maccabeeën rond 165 v C.[10]

De Romeinse keizer Hadrianus (117-138 n C) die ook in eigen kring een aanzienlijke preoccupatie met het mannelijk geslachtsdeel aan de dag legde verbood de joodse besnijdenis in 134 n C waarop de Joden in Judaea en Galilea onder Simon bar Kochba een grote revolutie ontketenden die slechts met moeite door Rome kon worden onderdrukt.[11] In de eeuwen van verstrooiing van het Joodse volk die daarop volgden waren het met name de Rooms-katholieke kerk en later ook het Lutheraanse protestantisme die de circumcisie afdeden als barbaars en ontoelaatbaar. Onder het Nationaalsocialisme kwam het in Duitsland en de door de Nazi’s bezette gebieden weer de facto tot een verbod.

Recent is er in Nederland oppositie gerezen tegen de niet-medisch geïndiceerde besnijdenis, met name vanuit de KNMG (de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst). In 2010 publiceerde de Maatschappij haar “Standpunt betreffende niet-therapeutische circumcisie bij minderjarige jongens” waarin o.a. het volgende werd opgemerkt (blz 1): “De KNMG ziet goede redenen voor een wettelijk verbod op niet-therapeutische jongensbesnijdenis, maar vreest dat dit zal leiden tot het ondergronds gaan van de ingreep.[12] Daarmee zou het aantal complicaties kunnen toenemen. Ook beseft de KNMG dat de praktijk van jongensbesnijdenis is omgeven met diepe religieuze, symbolische en culturele gevoelens. De KNMG respecteert dit en roept op tot een dialoog tussen artsenorganisaties, experts en de betreffende religieuze groeperingen.” De KNMG verklaarde op grond van de “gevoeligheid” van het onderwerp het dus bij een ontmoedigingsbeleid te willen laten en niet te streven naar een verbod.

Dat het zou blijven bij een ontmoedigingsbeleid bleek een vrome of meer waarschijnlijk een hypocriete wens van de KNMG. Hypocriet want de artsenorganisatie had natuurlijk reeds ten tijde van het opstellen van zijn Standpunt met zekerheid kunnen weten dat de geest heel snel uit de fles zou komen. Toen diverse columnisten en andere scribenten maar ook enkele politici zich aansloten bij de kritiek van de KNMG drongen velen van hen daarbij wel degelijk en in harde en allerminst respectvolle termen aan op een stringent verbod van de religieuze besnijdenis.

De moderne besnijdeniskritiek concentreert zich op drie fronten: ten eerste het feit dat de ingreep niet medisch is geïndiceerd, en dus in de ogen van de somatische geneeskundige een overbodige en derhalve  af te keuren ingreep vormt. Ten tweede zou de ingreep schadelijk zijn voor de gezondheid van degene die hem ondergaat, en in de derde plaats schendt de besnijdenis van het onmondige kind het recht op fysieke integriteit. Argumenten voor een verbod zoals de perceptie dat religie verouderd en obsoleet zou zijn of dat de besnijdenis een uitlaatklep zou zijn voor  bevolkingsgroepen met satanische en sadistische neigingen en andere manifest militant, atheïstische en manifest xenofobe, islamofobe of antisemitische rationalisaties laat ik hier zonder commentaar.

Wat betreft het eerste punt van kritiek, het lijdt geen twijfel dat de religieuze besnijdenis niet medisch geïndiceerd is. De Joodse  besnijdenis is dan ook geen medische maar een religieuze ingreep, weliswaar met medische aspecten, maar in essentie een handeling op religieuze basis met een religieus doel. In feite is de medische kant van de zaak een bijkomstigheid die natuurlijk niet veronachtzaamd mag worden (en ook niet wordt) maar die niettemin slechts een bijkomstigheid is. De medicus kan dus wel iets zeggen over de uitvoering van de handeling maar niet over de indicatie want die bevindt zich in het geheel niet op zijn terrein van expertise.

Ten aanzien van de gezondheidsschade die  zou worden aangericht door de niet-therapeutische besnijdenis kwam de KNMG in haar Standpunt met een lange lijst gruwelijke en minder gruwelijke, vroege en late complicaties. Bij nadere beschouwing kan vrijwel geen enkele van de genoemde referenties de toets der medische kritiek doorstaan. Series zijn in de meeste artikelen zo  klein dat er geen sprake kan zijn van enige statistische betekenis en bovendien is er geregeld sprake van selecte in plaats van aselecte steekproeven. Verontrustend was ook dat een deel van de referenties bestond uit louter mededelingen bij symposia en congressen die het nooit tot een publicatie hadden gebracht en ook dat van de vele geciteerde artikelen die repten van de medische vóórdelen van circumcisie bij jongelingen er geen enkele werd aangehaald. Het geheel maakt op mij dan ook sterk de indruk dat hier van de zijde van de KNMG veel meer een ideologisch doel wordt nagestreefd dan dat een medisch-wetenschappelijke discussie wordt aangezwengeld. In medisch opzicht is dit Standpunt mijns inziens dus niet serieus te nemen. De KNMG heeft na het verschijnen van het Standpunt diverse bijeenkomsten voor huisartsen en belangstellende andere medici georganiseerd over heel Nederland, meestal geleid door de ethicus van de KNMG. Deze stak bij, naar mijn mening, elke gelegenheid een geheel en al éénzijdig betoog tegen de besnijdenis af waarbij hij vaker te kennen gaf dat wat hem betrof de besnijdenis wel verboden mocht worden. Een vast onderdeel van deze avonden was ook een urologische presentatie waarin gruwelijke beelden van zwartgeblakerde mannelijke geslachtsdelen getoond werden die verbrand waren door cauterisatie (een methode om bloedingen te stelpen). Slechts bij navraag bleek het hier om een eenmalige complicatie van een operatie aan het mannelijk geslachtsdeel van een kind te gaan, maar niet om een besnijdenis. Overigens wordt bij de Joodse besnijdenis geen cauterisatie gebruikt. Een en ander versterkt mijn indruk dat de KNMG ideologie bedrijft in plaats van het bevorderen van de  (individuele) volksgezondheid.

De hierboven aangehaalde publicatie van de American Association of Pediatrics (8) waarin voornamelijk voordelen van de besnijdenis op de kinderleeftijd werden gesignaleerd werd door een Europese en Australische  groep kinderartsen afgedaan als een uiting van “cultural bias”, culturele vooringenomenheid: “The American Academy of Pediatrics recently released its new Technical Report and Policy Statement on male circumcision, concluding that current evidence indicates that the health benefits of newborn male circumcision outweigh the risks. The technical report is based on the scrutiny of a large number of complex scientific articles. Therefore, while striving for objectivity, the conclusions drawn by the 8 task force members reflect what these individual physicians perceived as trustworthy evidence. Seen from the outside, cultural bias reflecting the normality of nontherapeutic male circumcision in the United States seems obvious, and the report’s conclusions are different from those reached by physicians in other parts of the Western world, including Europe, Canada, and Australia. In this commentary, a different view is presented by non–US-based physicians and representatives of general medical associations and societies for pediatrics, pediatric surgery, and pediatric urology in Northern Europe”.[13]

De achtergrond van het verwijt van culturele vooringenomenheid aan het adres van de Amerikaanse collegae wordt niet nader uit de doeken gedaan. Evenmin wordt overwogen dat de eigen mening evenzeer op een culturele vooringenomenheid zou kunnen berusten.Van belang is voorts dat de Europese en Australische groep de door de Amerikanen gemelde voordelen afzwakt maar niet diep ingaat op fysieke en psychische nadelen van de niet-therapeutisch geïndiceerde circumcisie, en in ieder geval niet het inferno van gruwelijke complicaties schildert waartoe de KNMG in haar zendingsdrang meende te moeten overgaan.

 

Het recht op fysieke integriteit

Het sterkste argument van de KNMG en anderen tegen de religieuze besnijdenis is de schending van de fysieke integriteit van het kind. Het grondrecht op fysieke integriteit geldt  voor alle mensen en dus ook voor wilsonbekwamen zoals pasgeborenen. De ratio van dat grondrecht is evident en het is al even duidelijk dat met de besnijdenis op de leeftijd van acht dagen het recht op fysieke integriteit van de pasgeborene wordt geschonden. Er wordt een handeling verricht die niet medisch is geïndiceerd en waarover de behandelde in casu de pasgeborene niet kan worden ingelicht en waarvoor van hem geen toestemming is verkregen. Die handeling wordt louter en alleen verricht om gehoor te geven aan de wens van de ouders. Lijnrecht daartegenover staan echter twee andere grondrechten, namelijk het recht op godsdienstvrijheid en het recht om als ouder of voogd kinderen op te voeden in de eigen traditie.

Vrijheid van Godsdienst en het recht om godsdienst of levensovertuiging tot uiting te brengen in het inrichten van het gezinsleven en meer in het bijzonder in de opvoeding in overeenstemming met die overtuiging (naar mr. M.de Blois[14])

Het is onloochenbaar dat de ingreep de fysieke integriteit van het wilsonbekwame kind schendt. Echter, de besnijdenis vindt plaats op religieuze gronden. De meest exacte omschrijving is dat de besnijdenis een religieuze handeling is met medische aspecten. Vrijheid van godsdienst is ons oudste grondrecht. Niet alleen artikel 6 van onze Grondwet  garandeert de vrijheid van godsdienst, ook artikel 9 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 18 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) doen dat. Van groot belang is dat deze vrijheid van godsdienst niet alleen het aanhangen van een bepaalde godsdienstige overtuiging beschermt, maar ook de vrijheid garandeert zich te gedragen overeenkomstig  die godsdienstige overtuiging. Voor wat betreft de Grondwet is dat ondubbelzinnig gesteld in de Memorie van Toelichting bij artikel 6.13.  Het volgt ook uit de in de verdragen opgenomen omschrijving van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Hierin is sprake van het recht niet alleen om een godsdienst of overtuiging aan te hangen, maar ook om deze te belijden. Dat wil zeggen het recht  ‘to manifest his religion or belief in worship, teaching, practice and observance.’ Met name dat laatste, in het Nederlands vertaald als het onderhouden van geboden en voorschriften, is van belang. In een uitspraak uit 2000 overwoog het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak van Cha’are Shalom ve Tsedek tegen Frankrijk dat de toepassing van de Joodse spijswetten hieronder begrepen moet worden:’ (…) It is not contested that ritual slaughter, as indeed its name indicates, constitutes a rite (…) whose purpose is to provide Jews with meat from animals slaughtered in accordance with religious prescriptions, which is an essential aspect of the practice of the Jewish religion.’[15] In dezelfde lijn kunnen we stellen dat de toepassing van de  religieuze voorschriften ter zake van de besnijdenis een essentieel aspect vormen van de Joodse religie. Daarmee is gegeven dat de besnijdenis onder de reikwijdte van de godsdienstvrijheid valt.

Onder de algemene formulering in de artikelen 6 Gw, 9 EVRM en 18 IVBPR van het recht om zijn godsdienst of levensovertuiging tot uiting te brengen valt ook het inrichten van het gezinsleven en meer in het bijzonder de opvoeding in overeenstemming met die overtuiging.  In artikel 18 lid 4 (IVBPR)  staat dat heel expliciet: ‘the States, Parties to the present Covenant, undertake to have respect for the liberty of parents and, when applicable, legal guardians to ensure the religious and moral education of their children in conformity with their own convictions.’ In artikel 5 lid 1 van de in 1981 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen Declaration on the Elimination of all Forms of Intolerance and of Discrimination based on Religion or Belief (1981) waarin verschillende aspecten van de godsdienstvrijheid nader worden uitgewerkt, wordt dit nog eens onderstreept:

‘ The parents or, as the case may be, the legal guardians of the child have the right to organize the life within the family in accordance with their religion or belief and bearing in mind the moral education in which they believe the child should be brought up.’ Dit recht wordt verder bevestigd in artikel 14 lid 2 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989) (IVRK), dat bepaalt dat de verdragsstaten de rechten en plichten van de ouders dienen te respecteren om hun kinderen te leiden in de uitoefening van hun vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, in overeenstemming met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.

Hieraan moet tenslotte nog worden toegevoegd dat de vrijheid van ouders om hun kinderen op te voeden overeenkomstig hun overtuiging ook verankerd ligt in grondrechten die betrekking hebben op de bescherming van het gezinsleven (bijvoorbeeld artikel 23 lid 1 IVBPR en 8 EVRM). Ook volgt het uit de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek inzake het ouderlijk gezag. Ouders zijn gehouden het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind te bevorderen (artikel 1:247 lid 2 BW) en zij zijn vrij dat naar eigen overtuiging en inzicht te doen. De interpretatie van wat tot het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind dienstig is, komt dus in beginsel toe aan de ouders. Zoals de toenmalige Europese Commissie voor de rechten van de mens ooit zeer kernachtig formuleerde; ‘parental rights and choices in the upbringing are paramount as against the state. This is inherent in the terms of the guarantee of respect for family life contained in Article 8, paragraph 1, since the upbringing of children is a central aspect of family life.’ We hebben hier (de besnijdenis) te maken met een religieuze praktijk die thuishoort in het kader van de opvoeding van kinderen. Fundamenteel voor onze rechtsorde is dat de primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van kinderen bij ouders ligt en niet bij de staat.

Er is dus in het geval van de religieuze besnijdenis sprake van tegenstrijdige grondrechten. Een vaak voorgesteld compromis is het uitstellen van de besnijdenis totdat er sprake is van wilsbekwaamheid, bijvoorbeeld op de leeftijd van 16 of 18 jaar. Van Joodse zijde is dat niet aanvaardbaar: ten eerste is het in tegenspraak met het religieuze gebod dat uitdrukkelijk de achtste levensdag vermeldt en ten tweede is de besnijdenis op 16 of 18 jarige leeftijd een veel grotere ingreep dan op de achtste dag, met beduidend meer complicaties. Andere voorgestelde compromissen zoals het religieus knippen van een vingernagel in plaats van de besnijdenis geven naar mijn mening blijk van nog minder  inzicht in het joods religieuze denken.

Enerzijds is er dus het recht van het onmondige kind op integriteit, hetgeen wil zeggen het recht van het kind dat zijn lichaam en geest gevrijwaard blijven van ingrepen die niet medisch geïndiceerd zijn en anderzijds het recht van de ouders of  verzorgers om de geboden van hun geloofsovertuiging te onderhouden, ook als het hun kinderen betreft. Daarbij zijn de ouders of  verzorgers vrij in de keuze van hun geloofsovertuiging. Vanzelfsprekend vallen hier geheel en al niet onder religies en overtuigingen waarbij het kind aantoonbaar grote schade wordt berokkend, zoals wanneer een religie bijvoorbeeld religieuze kinderoffers voorschrijft. In het geval van de religieuze besnijdenis voert de ouder of verzorger niet alleen een handeling uit (beter gezegd: verzoekt de ouder of  verzorger een ter zake kundige een handeling uit te voeren) omdat hem, de ouder of verzorger, die handeling religieus verordonneerd is maar ook omdat hij de mening is toegedaan dat hij door die handeling te (laten) verrichten hij het kind een buitengewoon grote gunst bewijst, namelijk de toegang tot het Verbond tussen God en het Joodse volk. Door die handeling te laten verrichten dient de ouder of verzorger derhalve naar zijn overtuiging het welbevinden van het kind veel en veel meer dan dat hij denkt dat welbevinden te schaden. Dat is voor een beschouwer die de religieuze overtuiging van de ouder of verzorger niet deelt misschien moeilijk te begrijpen of is het zelfs onmogelijk voor een criticus die a priori een gereserveerde of zeer kritische houding t.a.v. religie in het algemeen of t.a.v. de Joodse godsdienst in het bijzonder heeft om enige empathie te tonen met de onderhavige religieuze emoties. Dat neemt niet weg dat deze emoties oprecht en legitiem zijn. Als niet-jurist lijkt mij de gemelde  tegenstrijdigheid van de bovengenoemde grondrechten bij handhaving van die grondrechten niet juridisch oplosbaar.

Niet-juridische argumenten

Er zijn m.i. twee sterke niet-juridische argumenten om de status quo van toegestane religieuze besnijdenis te handhaven.

Ten eerste een historisch argument: Geloofsvrijheid is een basaal statuut van de staat der Nederlanden. Al in de tijd van de Zeven Provinciën was (relatieve) religieuze tolerantie een uiterst belangrijk kenmerk van de samenleving en een sterk argument voor Joden niet alleen uit Spanje en Portugal maar uit alle windstreken, en anderen, zoals de Hugenoten uit Frankrijk, om zich hier te vestigen. Die geloofsvrijheid waaronder het recht om de besnijdenis uit te voeren was en is één van de zeer zwaarwegende redenen dat Joden zich hier te lande bijna altijd hebben thuis gevoeld. Een verwerping van dat recht zal veel Nederlandse Joden het uiterst onbehaaglijke gevoel geven dat men hier als Jood niet meer welkom is. Onze Nederlandse samenleving is opgebouwd uit vele culturen en subculturen, met een groot aantal minderheden die zich alle min of meer thuis moeten kunnen voelen in dit land, willen we als natie naar behoren kunnen functioneren. Het nastreven van het geluk door het individu is daar direct mee verbonden. Onze  samenleving is te vergelijken met een kaartenhuis dat ondanks zijn fragiele bouw toch al eeuwen lang meegaat. Het is onverstandig, zo niet roekeloos, om juist in een tijd van grote veranderingen die het leefkwaliteit van onze maatschappij bedreigen, één van de meest essentiële kaarten, die van de geloofsvrijheid (of van enkele aspecten daarvan), onder het kaartenhuis uit te trekken: Het huis zou die aanslag wel eens niet kunnen overleven.

Relativiteit van de verwerpelijkheid van de schending van de fysieke integriteit

En dan is er nog een ander argument, de relativiteit van de fysieke integriteitsschending. Hoewel elke aantasting van de lichamelijke integriteit prima facie verwerpelijk lijkt, blijken er bij nadere beschouwing in onze samenleving belangrijke verschillen in de door de meerderheid van de bevolking gepercipiëerde mate van verwerpelijkheid  te bestaan. Bij elke opvoeding worden op alle mogelijke manieren aanslagen gepleegd op de fysieke en psychische integriteit van het wilsonbekwame kind. Gedacht kan worden aan de dieetkeuze die door de ouders wordt gemaakt: bepaalde voedingspatronen leiden tot jeugdige obesitas met verstrekkende psychosociale en later ook ernstige medische gevolgen; de levensduur van de mens met morbide obesitas is sterk verkort. Andere voedingspatronen kunnen leiden tot deficiënties van allerlei aard, met groei- en ontwikkelingsstoornissen als gevolg. Sigaretten, alcohol en drugs tijdens de zwangerschap kunnen buitengewoon schadelijk voor het kind zijn, maar worden op grote  schaal en geheel binnen het kader van de wet gebruikt. Maar ook het ontbreken van liefde en aandacht in een gezin evenzeer als scheidingen en partnerwisselingen zijn belangrijke factoren die een harmonieus opgroeien van een kind ernstig kunnen belemmeren. Onoordeelkundige schoolkeuzes kunnen voor het kind levenslang gevolgen hebben. Toch zijn er geen juridische maatregelen die al dit schadelijk handelen verbieden of zelfs maar ontmoedigen. En wat te denken van piercings (waaronder gaatjes in de oorlel) op jeugdige leeftijd, meestal op ouderlijk initiatief,  die kunnen ontsteken en chronische infecties kunnen onderhouden? Of iets simpels en schijnbaar vanzelfsprekends als vakantie vliegreizen waarbij  jonge kinderen  zeer  frequent hevige oorpijn oplopen met mogelijk een psychotrauma als gevolg? Vele van deze inbreuken zijn mijns inziens zowel fysiek als psychisch van zwaarder gewicht dan de joodse besnijdenis. Echter, niet alleen zijn er geen wettelijke bepalingen die al deze schendingen van de fysieke integriteit van een onmondige verbieden, ook de media als spreekbuis van het grote publiek besteden hieraan weinig tot geen aandacht en laten zich niet of nauwelijks uit over de verwerpelijkheid van al deze handelingen. Daarmee wordt de indruk versterkt dat die handelingen door het grote publiek niet als verwerpelijk worden beschouwd.

In het licht van mijn beroep op de relativiteit van de schending van de fysieke integriteit is het misschien zinnig om de zwaarste vorm van schending van de integriteit aan te voeren, namelijk abortus provocatus. Hierbij wordt  een volstrekt onmondige wilsonbekwame ter dood gebracht. Wij, het Nederlandse volk, noemen dat geen moord aangezien er min of meer democratisch besloten is dat dit geen moord is maar er wordt wel degelijk een menselijk leven getermineerd zonder enig overleg met de drager van dat leven, de vrucht. Dat gebeurt dan zuiver en alleen op instigatie van de draagster van de vrucht, de moeder. En die “zwangerschapsonderbreking”zoals het eufemisme luidt, vindt plaats zelfs als die wil van de moeder op niets anders is gebaseerd dan financiële overwegingen of een afkeer van de gebondenheid die een kind oplevert. Sterker nog, de draagster van de vrucht hoeft geen enkele reden op te geven. De juridische achtergrond van het toestaan van die moederlijke almacht ligt misschien in het feit dat een vrucht die nog niet de rijpheid heeft bereikt om buiten het moederlijk lichaam zelfstandig te leven geen onafhankelijk menselijk leven genoemd kan worden en dat derhalve de wil van de moeder geldt, ook als het om het termineren van het leven van die vrucht gaat. Daarbij wordt dan voorbij gegaan aan het feit dat ook een à terme (op tijd, ca 40 weken na de bevruchting) geboren neonatus weliswaar enige tijd onafhankelijk van zijn verzorgers  kan leven, maar niet langer dan hooguit enkele dagen. Ook dat leven blijft dus niet onafhankelijk van zijn verzorgers in stand en dat zou derhalve een argument kunnen zijn om infanticide toe te staan, als de ouders zulks zouden willen besluiten. Onzin natuurlijk, in onze contreien (maar helaas niet overal ter wereld), maar wat wel gebeurt, en in toenemende mate, is de abortus van vruchten van rond de 24 weken. Deze foetera zijn ook buiten het moederlijk lichaam wel degelijk enige tijd  levensvatbaar  (en lijken dus sterk op kinderen die op een normale leeftijd van ca negen maanden ofwel 40 weken, dus à terme, geboren worden) ; niettemin staat de wet abortus op deze leeftijd toe, en dat gebeurde in 2013 honderden keren, véle malen vaker dan de Joodse besnijdenis in Nederland. En lang niet altijd om dwingende medische redenen.

Een jurist zal hier aanvoeren dat een ongeboren vrucht geen rechtssubject is en derhalve geen drager van grondrechten. Daarom heet de moord op een ongeboren vrucht ook geen moord. Dat moge juridisch juist zijn, in het sentiment van veel artsen en anderen is de ongeboren vrucht van gevorderde leeftijd wel degelijk een mens, vooral op grond van de levensvatbaarheid bij vroeggeboorte van een gevorderde vrucht. De juridische beoordeling ligt ver van het algemeen menselijke gevoel.

In de Talmoed, een volumineus Joods geschrift dat tussen ca 400 vC en 200 nC is gecompileerd en waarin de ontwikkeling en de uitwerking van de  Joodse ethiek een belangrijke plaats innemen, is (vanaf ca 100 nC) een redeneersysteem toegepast waarin o.a. het “kal vachomer” systeem vigeert, ofwel a minori ad majus et a majori ad minus. Het laat zich het best uitleggen met een voorbeeld: als een ouder zijn kind straft als het thuiskomt met een gescheurde broek, dan zal hij het kind naar grote waarschijnlijkheid ook straffen als het thuis komt met een gescheurde broek, een gescheurd hemd en kapotte schoenen. Of, in geval van a majori ad minus, als een topvoetballer er niet in slaagt in een bepaalde spelsituatie te scoren dan zal een voetballer van mindere klasse in diezelfde situatie naar grote waarschijnlijkheid ook niet scoren.

In de bespreking van de Joodse besnijdenis: als de maatschappij het toestaat dat levensvatbare menselijke vruchten, in de ogen van velen mensen of bijna-mensen, worden gedood, zal diezelfde maatschappij binnen recht en redelijkheid het dan niet toestaan dat een geringe, in het geheel niet-levensbedreigende ingreep aan een pasgeboren jongen wordt verricht?

Uiteraard is het feit dat grote misdaden worden verricht geen vrijbrief om kleinere misdaden uit te voeren. Het gaat er in het onderhavige geval echter om dat de maatschappij toestemming geeft voor het op zeer ingrijpende wijze schenden van de fysieke integriteit maar dreigt zijn instemming te onthouden aan een schending van de fysieke integriteit van  gering kaliber. Juist omdat het hier gebruiken van minderheden betreft die bovendien voor de identiteitsbeleving van die minderheden zeer gewichtig zijn smaakt dat naar discriminatie en willekeur.

 

Een samenleving die een dergelijke drastische inbreuk op de fysieke integriteit van een wilsonbekwame toestaat heeft  naar mijn mening dus geen moreel recht om zich volstrekt selectief te keren tegen een religieuze handeling die slechts een minimaal teken op het lichaam achterlaat en die voor de betrokken bevolkingsgroepen van essentieel belang is voor het beleven van hun levensovertuiging. Doet die samenleving dat toch dan laadt hij het odium op zich van willekeur en discriminatie van minderheden. Dergelijke selectieve schending van het recht op geloofsvrijheid en het recht om godsdienst of levensovertuiging tot uiting te brengen in het inrichten van het gezinsleven en meer in het bijzonder in de opvoeding in overeenstemming met die overtuiging zal gemakkelijk als precedent kunnen fungeren om op termijn nog veel meer onderdelen van die grondrechten te schenden. Uiteindelijk zal dat de gehele maatschappij op ingrijpende wijze schade berokkenen.

 

Conclusie

De Joodse besnijdenis wordt hier te lande vrijelijk beoefend sedert de komst van Joden naar de Lage landen, rond 1590. De vrijheid daartoe werd gegeven door de religieuze tolerantie van de Zeven Provinciën en later vastgelegd als artikel 6 van onze Grondwet die de geloofsvrijheid garandeert, en tevens de vrijheid om zich te gedragen overeenkomstig de aangehangen religie. Onder die vrijheid van gedrag valt het recht van de ouders om het gezinsleven zo in te richten dat het voldoet aan de morele en fysieke eisen van de aangehangen religie. Als ouders hun kind willen inbrengen in het Verbond van God en het Joodse volk dan is dat dus hun goed recht, ook als dat gebeurt door middel van de besnijdenis op de achtste levensdag. De besnijdenis is een kortdurende handeling met geringe risico’s voor de gezondheid van het kind, op korte en lange termijn.

Het is echter wel een schending van de fysieke integriteit van het kind. Daarmee vormt het toestaan van de rituele circumcisie een botsing tussen enerzijds het kinderlijk recht op fysieke integriteit en anderzijds het recht op geloofsvrijheid en het recht om godsdienst of levensovertuiging tot uiting te brengen in het inrichten van het gezinsleven en meer in het bijzonder in de opvoeding in overeenstemming met die overtuiging.

In die botsing van grondrechten zullen andere dan juridische argumenten de doorslag moeten geven. Het leefklimaat van een samenleving die de Joodse besnijdenis verbiedt zal door veel Joden als vijandig worden beleefd; hetzelfde geldt mutatis mutandis voor Islamieten. Daarnaast is de incongruentie van enerzijds een verbod op een minimale ingreep en anderzijds  een breed gedragen toestemming voor een veel verder gaande schending van het recht op de fysieke integriteit zoals de abortus provocatus in mijn ogen onevenwichtig, onrechtvaardig en onbegrijpelijk.

[1] Genesis 17:10-15

[2] Genesis 17: 6-9

[3]http://www.hebrewbooks.org/49231. Berlin-Krakau: Uitgeverij Joseef Fisher 1892.

[4] Ben Chaim et al., Complications of Circumcision in Israel: A One Year Multicenter Survey. In: IMAJ• Vol 7 • June 2005.

[5]Auvert B, Taljaard D, Lagarde E, Sobngwi-Tambekou, J, Sitta R, Puren A. Randomized,controlled intervention trial of male circumcision for reduction of HIV infection risk: theANRS 1265 trial. PLoS Med 2005;2(11):e298.

[6] Tobian AAR et al. N Engl J Med. 2009 Mar 26;360(13):1298-309. doi: 10.1056/NEJMoa0802556.

Male circumcision for the prevention of HSV-2 and HPV infections and syphilis.

[7]Tobian AAR et al. Male circumcision for the prevention of acquisition and transmission of sexually transmitted infections: The case for neonatal circumcision. Arch PediatrAdolesc Med 2010 Jan; 164:78.

[8]Howard Bauchner, MD reviewing Tobian AAR et al. Arch PediatrAdolesc Med 2010 Jan. Brady MT. Arch PediatrAdolesc Med 2010 Jan.

[9] DOI: 10.1542/peds.2012-1989; originally published online August 27, 2012;

Pediatrics TASK FORCE ON CIRCUMCISION:Circumcision Policy Statement

located on the World Wide Web at:

http://pediatrics.aappublications.org/content/early/2012/08/22/peds.2012-1989

 

[10]  1 Maccabeeën 60-61

[11]zie Alfredo M. Rabello, The Ban on Circumcision as a Cause of Bar Kokhba’s Rebellion, 29 ISRAEL L. REV. 176 (1995)

[12] http://knmg.artsennet.nl/Dossiers-9/Dossiers-thematrefwoord/Kwetsbare-patienten/Jongensbesnijdenis-1.htm

[13]http://pediatrics.aappublications.org/content/early/2013/03/12/peds.2012-2896

[14] mr M.de Blois, Nederlands Tijdschrift voor Kerk en Recht, 6 (2012), 51-71

[15] EHRM, Cha’are en Tsedek vs. Frankrijk, 27 juni 2000, Application no. 27417/95.